Informatie in genade

In de toelichting op zijn proefschrift “Hoe vertellen we het de Kamer” meldt Guido dat het stellen van een goede vraag een kunst is en het verkrijgen van goede informatie een genade. Treffend, zeker wanneer je de omvang van het proefschrift in beschouwing neemt. Genade kan op twee manieren verkregen worden: door werken, verdienste of door toeval, een gift. Ook dat weerspiegelt zich in de omvang van het proefschrift. Tijdens de verdediging werd de vraag gesteld – ik weet het niet meer precies – of de conclusie dat er achteraf niet de juiste informatie (aan de Tweede Kamer) was verstrekt wel heel gemakkelijk is. Daarover ontstond een voor een verdediging van een proefschrift levendig debat.

Voor mij ligt de crux in het gebruik van het woord informatie. Al tijdens mijn studie Bedrijfskunde met afstudeerrichting Informatica had bij mij de mening post gevat dat alleen de gebruiker kan bepalen of iets informatie is of niet. Wat de gebruiker eigenlijk wil weten is verrassende informatie over de toekomst die zeker is. Een controller wil weten wie bezig is de boel te flessen, de inlichtingendienst wil weten wie een aanslag gaat plegen. Ik noemde deze informatie “Cassandra informatie”, “zij die mannen verstrikt“, omdat wanneer ze inderdaad de gebruiker informeert, ze naar alle waarschijnlijkheid niet geloofd wordt. De meeste informatie is “red tape“, “red hering” (onzin) of middel om de vrager in te verdrinken. Valide informatie over de toekomst wordt nooit geloofd en het enige wat de brenger mag hopen is dat ze geschaakt wordt door een nieuwe ontvanger. Succes met voorspellen in het verleden is in de meeste gevallen een recept voor een ramp in de toekomst (ja, dit is een zinspeling op de beurscrisis, die we allemaal hebben zien aankomen maar niet geloofden, zie ook Nassim Taleb).

Informatie, denk ik dan, bestaat niet. Informatie is een reïficatie, het tot een ding maken van een proces dat we informeren kunnen noemen. Het proces van informeren kunnen we herkennen aan gegevens, data. Informeren gebruikt de gegevens en – daarom noemen we het in-form-eren, verandert ze van vorm. Zowel de informatiegever als de informatieverwerker, de “user” (ik spreek het uit als “uu-zer”, zoals de eminente – wie o wie – dat deed op de conferentie die ik twintig jaar geleden bijwoonde in dezelfde zaal waarin nu de promotie plaats vond. O Tempora, O mores.). Onze geheugens werken – of niet – als zelf-adaptieve sjabloonfilters: ze beoordelen de informatie, geven een signaal – via vormverandering – en passen zich eventueel aan in het proces. Het resultaat van een proces van informeren is dat met de intentie, een voornemen of plan gemaakt wordt om tot actie of activiteit over te gaan. In de uitvoering wordt het plan gerealiseerd en lukt dat, dan was er sprake van valide informatie. En waarschijnlijk een dosis geluk, de genade waarover Guido het heeft.

Maar het omgekeerde geldt niet: wanneer het plan niet gerealiseerd wordt of het doel niet bereikt, de intentie in het water valt, betekent dat niet dat de informatie niet goed was. In het proces van informeren stellen we vragen – aan de ander, aan ons zelf, aan de situatie – en handelen we op basis van aannames, kennis, ervaring en intuïtie met gevoel. Wanneer we ons doel niet bereiken, onze verwachtingen niet overeen komen met de werkelijkheid, is dat een probleem. Problemen zijn vervelend. Maar problemen hadden we niet kunnen voorkomen door “betere informatie”. Dat is op z’n hoogst een wensdroom, een gevolg van de aanname dat er een causaal verband bestaat tussen informatie, handeling en resultaat. Het bestaat wel in routinematige situaties, gevallen waarin we niet met levende wezens te maken hebben. In computers is er sprake van dat wat we informatie noemen (maar data zijn) via een causaal systeem tot een resultaat leidt. Maar het kenmerk van levende wezens is dat ze leven met informeren. Informeren vervormt leven, leven vervormt informatie. Informeren, leven en leren zijn dezelfde processen, maar onder ander namen.

Informeren, ik zal duiden, valt onder de paradox van expressie. Het proefschrift van Guido illustreert dat. Informatie is macht en macht gebruikt informatie, om zich te handhaven en, waar mogelijk, uit te breiden. Het proces van autoriseren (autoriteit is de reïficatie) – de eerste van de vier paradoxen – kunnen we met name aan het werk zien bij opstanden, zoals nu in Egypte en Tunesië. Het manipuleren, sturen, beïnvloeden van informatie is voor zowel de machtigen als de machtelozen cruciaal. Het vermogen om sancties en beloning – wie zei er gratie – te verlenen, het vermogen om “nee” te zeggen en het gedrag van de ander te sturen, het is allemaal onderdeel van de spanning tussen de macht van de één en de onmacht van velen.

De tweede paradox heet afhankelijkheid en staat eigenlijk voor het proces van groei en ontwikkeling, het onafhankelijk worden, het leren zelf. Leren, als emergent proces, volgt uit de spanning veroorzaakt door de paradox van afhankelijkheid. Ik hoorde dat als achtergrondbetekenis van de verdediging van het proefschrift. Een paar minuten na mijn Twitter, “kern politiek en democratie is #paradox van expressie van verschillen = macht, die energie uit zich in leren en ontwikkeling“, gebruikte Guido zelf het woord paradox in zijn antwoord. Ik moest even lachen, zoals Tom opviel. De verdediging van een proefschrift is een soort ontgroening, waarbij de promovendus zich van afhankelijk tot onafhankelijk maakt, om gelijk te worden aan de groep die er over beslist. De promotiecommissie is net zo afhankelijk van de promovendi als omgekeerd. Het leren volgt uit het conflict tussen de meningen, waarbij de ene mening van de autoriteit komt en de andere van de afhankelijke. Opgeven kan niet, het is wachten op de genade.

De derde is de paradox van de creativiteit, scheppen: aan de ene kant willen we “iets nieuws” leren, maar aan de andere kant willen we het oude bewaren, beschermen. Innoveren is de tegenstander van het gevestigde. Iets nieuws komt altijd in de plaats van iets anders, iets wat “dus” oud is. In dat proces nemen we kritiek persoonlijk – dat gebeurde ook duidelijk tijdens de verdediging. Het lijkt om de feiten, de informatie te gaan, maar het wordt pas levendig wanneer het om de gevoelens, de emoties gaat. Leven, kunnen we zien als ultieme vorm van leren. We noemen het evolueren, waarin we de letter leren herkennen. Vandaar, denk ik dan, dat autoriteiten willen vasthouden aan het scheppingsverhaal, het beperken van de informatie. Niet omdat dat waar is, maar omdat daaraan autoriteit ontleend wordt. Zouden we het gevolg zijn van een evolutieproces, dan kan er niet met autoriteit over goed en kwaad, oud en nieuw gesproken worden. See the cat? See the cradle?

De vierde paradox noemen Smit en Berg de paradox van de moed, bemoedigen. Onmiddellijk schiet ons de reis van de held te binnen, waarin de draak, de schaduw verslagen wordt en de maagd – zelf – gered. Moed, zo volgen Smit en Berg Kiekegaarde, is het vermogen om voort te gaan ondanks wanhoop. We kunnen voor voortgaan natuurlijk ook leven lezen. Organisaties, inclusief een parlement en regering, vullen leegte, vullen tijd. Het lijkt een strijd, dat is het ook, maar het gaat, laten we eerlijk zijn, nergens over. Het gaat over gelijk krijgen op basis van informatie die achteraf de verkeerde blijkt te zijn. Als we iets van de geschiedenis moeten leren, ik meen dat het Churchill was die het zei, dan is het wel dat we niets van de geschiedenis leren. Met de moed der wanhoop verhullen we de leegte die informatie heet. We leven in een staat van genade.

De genade die mij toeviel was deze: leren is een manifestatie van de paradoxen van macht. Het is een andere verwoording van de paradox van het leren: “leren met het doel gedrag te beheersen, inhibeert leren”. Het leren vindt plaats, maar gaat traag als stroop.

Posted in expressie, Informeren, paradox, Uncategorized, wetenschap | Tagged , , , , | Leave a comment

Archetypes en het meisje

Tijdens de werkgroep Midden-Nederland van de IVAP besprak Ine de persoonlijkheidstypes van Jung, zoals ze door Myers-Briggs zijn bewerkt tot de MBTI. In het boek van Jung lees ik de worsteling die hij gevoerd heeft om de begrippen onder woorden te krijgen. De MBTI en soortgelijke persoonlijkheidstests spreken aan. Ik heb een rapport waarin er meer dan 100 met elkaar vergeleken worden. En ze lijken ook allemaal op elkaar. Ine en ik gebruiken de tests alleen maar om mensen iets te leren over hun relaties met elkaar, niet om competenties te ontwikkelen – dat gaat van zelf – of de geschiktheid voor een functie te bepalen – soms is er behoefte aan hetzelfde, soms aan iets anders. Wat de MBTI voor mij interessant maakt is ten eerste de illustratie van het begrip archetype en ten tweede het zelfreferend karakter (gebruik van het woord karakter is intentioneel).

Eerst het begrip archetype. Iedereen is anders, we verschillen allemaal van elkaar. Maar we lijken ook op elkaar. De verschillen komen wel uit eenzelfde bron. Voor die bron gebruikt Jung het toen ook bekende woord archetype, het eerste, oorspronkelijke type. Een archetype (Grieks: αρχη begin, bron) is de indruk van een model dat ten grondslag ligt aan een type. Het is het typische type, dat wat een type tot type maakt. We vinden het woord ‘arche’ terug in monarch, de enige geest, ofwel de koning, en architect. Ik beschouw het als een genererend proces, zoals een architect een huis ontwerpt, ‘werpt’ een archetype een type in de werkelijkheid (het zijn). Vergelijk het werk van de architect met dat van de bouwers: de timmerman, de metselaar, de loodgieter. Deze bouwen het huis, waarbij alles wat deze hebben bijgedragen, uit het huis gehaald kan. Het houtwerk, het metselwerk, de leidingen. Alleen wat de architect heeft gedaan, kan niet uit het huis gehaald worden. Dat is het “typische” van de architect. Toch kunnen we het waarnemen, als een soort virtueel beeld. Zo is het ook met het ‘type’ van een proces, een situatie of een mens. We kunnen er van alles uit halen, behalve de archetypes. En wie haalt het eruit? Dat ben je zelf. Degene die beschouwt, waarneemt, oordeelt, oordeelt, neemt waar, beschouwt. Daarmee wil ik zeggen dat je zelf de architect bent van je waarneming: je bouwt zelf de waarneming. Daar kan je alles uithalen wat je wil, het verleden, je karakter, je werk, en al die dingen kunnen anderen ook zien. Alleen het archetype kan je er niet uithalen.

Hierdoor lijkt het alsof het archetype buiten onszelf bestaat en Jung postuleert dan ook een collectief onderbewuste om dit te verklaren. Kinderen, kunstenaars en dromers hebben op de een of andere manier rechtstreeks contact met dit onderbewuste, terwijl volwassenen, werkers en denkers dat niet, of in mindere mate hebben. Omdat de types universeel zijn, overal op de wereld voorkomen, kan het bijna niet anders of er bestaat een collectief onderbewuste dat de types voortbrengt. De verleiding is groot omdat te accepteren, maar ik vermoed dat het simpeler is. De archetypes ontstaan bij het maken van onderscheid, het maken van verschil. Ze ontstaan “van zelf”, in de wisselwerking van het waarnemen, verschil maken, voortbrengen. Het archetypische zelf, het ongrijpbare zelf, bestaat omdat ik besta. En in mijn bestaan maak ik onderscheid en verschillen. Omdat iedereen dat doen, iedereen hetzelfde werk doet (leven: geboren worden, opgroeien, ontwikkelen, aftakelen en dood gaan), zijn de archetypes waaruit we putten hetzelfde. Omdat het werk in het verleden niet anders is dan in de toekomst, kunnen we het archetype ook niet verwerken: het lijkt eeuwig, onveranderlijk en ook daardoor numineus. Er is zeker sprake van een collectief onderbewuste, maar het is geen collectie buiten ons, die altijd bestaan heeft, maar het zijn alle min of meer dezelfde collecties, verzamelingen van het werk dat we allemaal doen: leven in een werkelijkheid.

Daarom komen de verschillende tests grosso modo met elkaar overeen: ze verschillen alleen in wat ze uit de archetypes halen. Het archetype bestaat niet, in de zin van dat we het in zijn of haar zuivere vorm kunnen aanschouwen (misschien met uitzondering van de flits van herkenning wanneer we één zijn met de wereld, maar dat is een persoonlijk ervaren wat we wel willen delen, maar niet kunnen). Het meisje – bijvoorbeeld het Melkmeisje of het Meisje met de Parel (symbool van de wedergeboorte, het ei) van Vermeer – bestaat niet. Maar ieder meisje heeft “iets” en dat “iets” is het archetype dat we waarnemen, maar niet kunnen verwerken.

Tenslotte zal het duidelijk zijn wat ik waardeer aan het zelfreferend karakter van de MBTI. De dames voegden een vierde dimensie toe aan de drie door Jung beschreven: je voorkeur voor de functie die je gebruikt. Dit is de laatste letter van het type, J (Judging, oordelen) of P (Perceiving, gewaarworden). Deze letter verwijst naar één van de twee voorgaande typische categorieën (oordelen of gewaarworden), naar wat op de voorgrond en wat op de achtergrond zit, in relatie met de attitude, de eerste letter (E, extrovert of I, introvert). Deze Möbiusdraai, deze twist maakt het onmogelijk de MBTI eenduidig te duiden – de karakteristieken staan niet los van elkaar – en in veel gevallen worden bij een uitleg andere woorden gebruikt, alsof we op die manier de paradox kunnen vermijden. De verklaring, denk ik dan, is dat we zelf de architect zijn van ons eigen leven en het werker doen om dat leven te maken. Het is een inclusief of: we zijn zowel de architect als de bouwer, maar niet tegelijkertijd. We switchen gemakkelijke van de ene positie naar de andere en denken dat ze onafhankelijk van elkaar zijn. Het is een tertium-non-datur.

We zijn het zelf die ons karakter vormen. Hoewel gebouwd op gegevens: de genen en je omgeving, je moet ergens beginnen, werken we doorlopend aan ons zelf. Om te worden die we al waren bouwen we wie we zullen zijn.

Posted in MBTI, Persoonlijkheid, tertium non datur | Tagged , , , , , | Leave a comment

De betekenisvolle ander

Alles is andersWat betekent de ander voor mij? Het andere, het vreemde of het zelfde, het bekende.  Wanneer we het hebben over wij en zij, ons en hun, hunnie, hullie, waar hebben we het dan over? En de tweede vraag, de vraag van het MasterLab, hoe ontvangen we de ander, wat ontvangen we, wat geven we. De vraag waar het op leek neer te komen was het dubbelzinnige “Wat verlang je van de ander?“.

We kunnen het hebben over de ander, we hebben anderen, maar we zijn het niet. We kunnen de ander niet kennen, net zo als we onszelf niet kunnen kennen. Behalve door wisselwerkingen met de ander. Gechargeerd zou je kunnen zeggen dat we het sjabloon van de ander zijn, of, omgekeerd, dat de ander fungeert als een sjabloon. Wanneer we een ander ontvangen – en laten we daarmee bedoelen, zien, horen, voelen en vooral accepteren, adopteren en adapteren we de ander. We spiegelen elkaar. In dat spiegelen gebruiken we projecties, we projecteren ons zelf op de ander, terwijl de ander zich op ons projecteert. Zonder dat we het bewust merken, passen we ons aan aan de ander en bemerken “dit niet”, “dit wel”, “dit wel”, “dit niet”, …. . We passen.

In dit bemerken, bemerken we wat ons niet past, wat niet zint, waar we geen zin in hebben. Natuurlijk merken we dat het meest, want wat ons niet zint kan ons bedreigen. Voor de kernvraag van ons bestaan, “Is het lunch of ben ik lunch?”, is het laatste belangrijker dan het eerste. Laten we een keer lunch lopen is het niet zo erg, er komen er meer. Maar zijn we lunch, dan moeten we lopen. Vandaar dat het andere van de ander ons meer opvalt dan hetzelfde van onszelf. En dat dit gekleurd wordt door voorzichtigheid, zeker, wantrouwen, wellicht, achterdocht, misschien en haat, incidenteel. Met name wat we van ons zelf niet accepteren, zien we in de ander. Een blinde vlek, een balk, het ligt in de schaduw. Terwijl het tegelijkertijd ons fascineert, want we herkennen ook het gemis, het ontbreken, de leegte. De spanning van een horrorfilm zit in wat je niet ziet.

We benoemen wat ons beklemt eerder dan wat ons bevalt. We gebruiken de ander om onszelf te kennen. Om de ander te kennen, moet je jezelf kennen. Maar niet in woorden, maar in daden. En met name in houding, toning en haling ofwel verhouding, vertoning en verhalen. De houding geeft onmiddellijk de verhouding. Zie bijvoorbeeld weer “The Dog Whisperer”. Honden gebruiken geen taal en herkennen alleen de houding en de toon van de ander. Liefde verhoudt zich tot lafheid, boosheid toont onzekerheid, het enige halen is het halen van de weggeworpen bal en dat heeft te maken met voeden. In zijn houding staat de facilitator niet onder de ander, niet boven de ander, maar naast de ander. Een tip die ik hoorde van Ingrid Bens over omgaan met weerstand – let op het impliciet gebruik van het woord houding, stand – was om niet tegenover de ander te gaan staan, maar ernaast. Op die manier kijk je vanzelf naar hetzelfde. En het verrast de ander.

De ander vertoont wat ik toon, de ander spiegelt en toont me wat me bevalt. Maar wat me opvalt is wat me niet bevalt. Je toon, wat je toont toont jezelf. De andere doet dat ook en razendsnel – overleven – stemmen we op elkaar af, trekken conclusies en – zonder de conclusies te tonen – handelen we. De handeling bevestigt wat we al dachten, geen noodzaak om te verifiëren. Niet. Op die manier wordt wat zich toont in de ander een vertoning. Vertonen we elkaar rollen, maskers, niet wat en wie we zijn. Het leven is een schouwtoneel, ja, ja.

Het halen en verhalen

Gebruiken en verbruiken

Voor facilitators speelt er een drievoudig ander. De ander als opdrachtgever, de ander als de groep en de ander als jezelf. Als het makkelijk was geweest, dan was iedereen al facilitator. De paradox luidt: “ik ben de ander zelf”. Wanneer ik het niet ben, wie dan wel?

Posted in behoren, Betekenen, Betekenis, Faciliteren | Tagged , , , , | Leave a comment

De betekenis van adaptieve sjabloonfilters

Tijdens de MasterLab “de Ontvangst van de Ander” van Tom, kwamen we te spreken over filters en gewoontes. In mijn proefschrift zal ik uitgebreid in gaan op de werking van zogenaamde “adaptieve sjabloonfilters“. Ik vermoed dat onze hersenen het geheugen vormen van wat in de techniek een Kallman (de uitvinder) of een sjabloonfilter (de analogie) heet. Deze filters zijn uitermate geschikt om (zwakke) signalen te detecteren uit een signaal wat voornamelijk uit “ruis” bestaat. Daarbij passen de filters zich aan aan de aangeboden patronen. In het kort komt het erop neer dat de zintuiglijk input merendeels wordt gereduceerd – op een intelligente wijze – tot dat wat zinvol lijkt op dat moment. Dit ook volgens Kalmanfilters, die “ingebouwd” zitten in de zenuwbanen en de tussen liggende cellen. Deze gereduceerde input wordt vergeleken met “patronen”, of “sjablone” tot “herkenningen”. Dit zijn actieve, elkaar beïnvloedende processen, niet een simpel ja of nee of een cluster van cellen die “mama” of “papa” herkennen (nou ja, die misschien weer wel). Uit die vergelijking volgt een verschilsignaal, waarover we kunnen voelen (voelt goed, neutraal, niet goed) of wat we bedenken (actie, reactie of reflectie). De sjablonen ervaren we als “intuïties”, ik dacht al zo iets, ik voelde het al, … . De manier waarop het biotechnisch werkt beschrijf ik ook in mijn proefschrift: het zijn zogenaamde actractorvelden van hersenactiviteit. Onze hersenpaden zijn zo geconfigureerd, dat ze in korte tijd leiden tot zichzelf bevestigende feedback loops, die “oplichten” wanneer we iets “snappen”. Hier ga ik in op de adaptieve sjabloonfilters.

Alles wat we waarnemen, nemen we waar met onze zintuigen en onze intuïtie. Intuïtie, in mijn optiek, en zintuigen, vormen één geheel bij waarnemen, alleen kunnen we ze niet allebei tegelijkertijd gebruiken. We moeten steeds kiezen: vertrouwen we de waarnemingen van onze zintuigen of onze intuïtie (veel mensen noemen intuïtie “gevoel”, maar ik denk dat dat een begrijpelijk misverstand is, ik kom daar later op terug). Omdat we gewoontes vormen, staat bij de één – de meeste mensen overigens – de gewoonte van de zintuiglijke gewaarwording voorop en bij een ander de intuïtie. Wat we waarnemen met de zintuigen vergelijken we met onze intuïtie – zintuiglijk waarnemen gaat van buiten naar binnen -; terwijl we wat we waarnemen met onze intuïtie vergelijken met de zintuigen – intuïtie werkt van binnen naar buiten. Ik vergelijk het wel eens met een stempel. De stempel stempelt een afbeelding op een paspoort, terwijl de afbeelding van de stempel – die we ook stempel noemen – op het paspoort blijft staan. Indrukken komen van buiten en het stempel van de intuïtie “staat”. Een merkbare verschil hier tussen, tussen de zintuiglijke waarneming en de intuïtie, dat is waar we over nadenken of een gevoel over krijgen.

Mensen zijn gewoontedieren. We wonen in gewoontes. Intuïtie en zintuigen als reuk, tong, oren, oog en lichaam filteren de informatie die op ons afkomt. Mensen die bijvoorbeeld niet of moeilijk in staat zijn te filteren noemen we autistisch. Het overweldigende aanbod maakt dat ze zich afsluiten om zichzelf te beschermen. Aan de andere kant kunnen we ook trainen in proeven, luisteren, zien. We leren bepaalde gewoontes. Je “ziet” wat je wilt zien en je “hoort” wat je wilt horen (een liedje van Nilsson, uit “The Point!“). De filters en gewoontes hebben we zelf gevormd. We hebben leren zien, horen, proeven. We hebben geleerd welke houding, welk gebaar bij welke uitdrukking hoort. Daarom, denk ik dan, noemen we het uitdrukking.

Hoe werkt een adaptief sjabloon of Kallmanfilter? Een filter vergelijkt binnenkomend signalen, vaak met veel ruis (via de zintuigen) met een beschikbaar patroon, sjabloon, gewoonte (als een soort intuïtie) en geeft een signaal af wanneer er een match is – snapje – en wanneer er een afwijking is. Er is een subtiele afweging tussen sjabloon en afwijking van het sjabloon of patroon die de relevante informatie bevat. Een grote afwijking zal een sterkere reactie opwekken. Ook kan een afwijking, zeker wanneer deze steeds terugkomt, tot een bijstelling van het patroon en dus van het filter leiden. Een systeem met een sjabloonfilter kan het gedrag aanpassen. Een dergelijk filter bevat altijd een geheugen.

Levende wezens hebben geheugen, geheugen dat leert eb getraind kan worden en zich kan  aanpassen. Bij geheugen denken we aan “brein”, maar dat is maar één vorm van geheugen. Ook RNA, DNA – de erfelijke code in celkernen -, de structuur en werking van eiwitten, de vorm, binnen en buitenkant van cellen zijn ook een vorm van “geheugen”. Brein is een soort gespecialiseerde vorm van geheugen. Met ons brein kunnen we denken, maar vergeet niet dat een hoofd zonder lichaam niet kan, niet kan denken noch doen. Het is zoals Ambrose Bierce, in The Devil’s Dictionary schreef: An apparatus with which we think we think. Een geheugen is een noodzakelijke en voldoende voorwaarde voor een complex adaptief systeem, blijkt uit systeemtheorie. In dat geval zal het geheugen de complexiteit van de omgeving reflecteren. Nogmaals, dat is niet alleen het brein, maar het hele lichaam.

Geheugen herhalen gedrag, letterlijk en figuurlijk: het is gedrag wat opnieuw gehaald wordt. Levende systemen gedragen zich als sjabloonfilters: ze passen zich aan aan de omgeving. Het blijkt zelfs dat wanneer bacteriën onder stress komen te staan – bij te weinig voedsel, teveel licht – of te weinig -, te warm – of te koud, ze sneller evolueren. Het herhaalmechanisme maakt meer fouten, alsof het probeert tot nieuwe, beter passende patronen te komen. Howard Bloom noemt de gezamenlijke bacteriemassa “The Global Brain“.

Sjabloonfilters werken als de oorspronkelijke betekenis van symbolen. Het woord Griekse symbool bestaat uit twee delen: sym- en (o)bole. Een Obool was een munt, zoals een stuiver of een cent. Wanneer er in het oude Griekenland behoefte was om (later) de echtheid van een boodschap te garanderen, gaf men de helft van in tweeën gebroken obool mee aan, bijvoorbeeld, een generaal. Later gaf men de andere helft mee aan de koerier met de boodschap. Alleen de echte koerier bracht de passende helft mee, het sym-bool. We kennen sym- in symmetrie. Het sjabloonfilter doet ook zoiets: met de boodschap komt een patroon mee dat vergeleken wordt met een eerder opgeslagen patroon – de term priming schiet in dit verband te binnen. Alleen bij het herkende patroon hoort de boodschap.

Posted in Proces, Uncategorized | Tagged | Leave a comment

Geloof niet alles

Camelia

Camelia

Geloof is sterker dan feiten. Jaren geleden gaf ik een nichtje bijles Wiskunde. Een som vroeg hoeveel stukken hout heeft een houthakker wanneer hij een boomstam zes keer doorzaagt.
“Zes”, zei ze. Ik hou van aanschouwelijk onderwijs, dus ik maakte een strook papier en vroeg haar die zes keer te knippen.
“Hoeveel stukken heb je?”, vroeg ik.
“Zes”, zei ze.
“Tel ze es”.
Ze telde, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7.
“Hoeveel stukken heb je?”
“Zes”.
“? Hoeveel telde je er?”
“Zeven, maar het moeten er zes zijn.”

We komen het vaak tegen: het idee dat de feiten in tegenspraak zijn met de werkelijkheid. Wanneer dat het geval is, is dat jammer voor de feiten. Veel discussies gaan niet over de feiten, maar over de meningen, de aannames, de geloven over de werkelijkheid.

We leven in een virtuele wereld. Dankzij het vermogen van onze hersenen kunnen we ons onze wereld voorstellen. Maar het zijn voorstellingen, impressies, meningen en het is niet de werkelijkheid. Extreem gesteld dromen we, leven we in een droomwereld. We geloven de droom; dat is ook waarom de meeste geloven een droomwereld, eeuwige jachtvelden, nirwana, paradijs beloven. Maar we hebben de werkelijkheid nodig om die dromen te realiseren. We hebben de werkelijkheid nodig om onze aannames te toetsen, te leren kennen, te weten, weten te scheppen. En daaruit kan blijken dat geloof ook niet alles is.

Met geloof blijven we leven we in een virtuele wereld. We hanteren onze aannames alsof ze werkelijk zijn en zoeken geen bewijs van het tegendeel. Geloof heeft voordelen. Het werkt snel. Je hoeft niet te tellen of na te denken. Je hoeft niet te twijfelen. Je kunt je hele leven leven zonder te begrijpen wat er gebeurt, in je, met je om je. Het geeft rust en een zekerheid die je niet hebt wanneer je twijfelt. Geloof brengt rust.

Het tegendeel – en ik bedoel niet de tegenstelling, ik bedoel de tegenhanger, geloof en wetenschap vormen samen één systeem – van geloof is wetenschap. Wetenschap test aannames, onderzoekt of ze werkelijk zijn. Wetenschap heeft nadelen. Het werkt niet echt snel. Je moet experimenteren en nadenken; je blijft twijfelen. Wetenschap gaat over het aannemen van onzekerheid. Met wetenschap leef je nog steeds in een virtuele wereld, gelukkig wel. Maar je begrijpt beter wat er gebeurd. Je krijgt verklaringen. Niet dat je er veel mee kan, maar je denkt dat je weet wat je weet; en je blijft op zoek. Wetenschap beweegt.

Wat mij beweegt: nieuwsgierigheid. Willen weten wat wat is, hoe het zich gedraagt en verklaringen voor wat we geloven. Waar ik naar op zoek ben is de betekenis van betekenis. Wat betekent dit? Ik geloof dat wanneer ik weet wat betekenis betekent, ik beter kan faciliteren wat we weten.

Posted in Betekenis, wetenschap | Tagged , , | Leave a comment

“Het is niet waar”

i-team

Aan de slag met ideeën

Gisteren een leuke i-team avond bij het IMI (i-team bijeenkomsten zijn gefaciliteerde bijeenkomsten waar zeer diverse mensen zich buigen over het verrijken en verbeteren van ideeën van anderen) over concrete acties om Nederland beter te maken. De resultaten staan in de tweets. Na een paar brainstorms werkten we een paar kansrijke ideeën uit in kleine groepjes, die gepresenteerd werden aan een jury. Deze gaf de hoofdprijs, ondersteuning bij het uitwerken, aan een idee van Jan-Joost: “Het is niet waar”, het vergroten van het kritisch vermogen van Nederlanders. Maar wel met een kritische kanttekening: op welke manieren kan je hier een positieve boodschap van maken.

Tijdens de bespreking van het idee viel me op dat bijna van zelf de verschillende vragen van Byron Katie (The Work), naar voren kwamen. Byron Katie heeft een werkelijk sublieme methode ontwikkeld om je gedachten – met name wanneer je in de put zit – te onderzoeken.
1. Is het waar?
2. Kun je absoluut weten dat het waar is?
3. Hoe reageer je, wat gebeurt er, wanneer je die gedachte gelooft? (de variant die ik geleerd heb luidt: kan je één positief argument bedenken om die gedachte te handhaven)
4. Wie zou je zijn zonder de gedachte?
De 5e stap is de cruciale: de omkering.
Deze werkwijze heb ik ook gebruikt bij intervisie en bij sessies waarin ik dreigde vast te lopen. Ik kom er later op terug.

Jan-Joost staat kritisch, betrokken en creatief in het leven en denkt en zegt regelmatig: “dat zeggen ze nu wel, maar het is volgens mij niet waar”. Vanuit de betrokkenheid – in termen van relatie – is dat te waarderen. Inhoudelijk ben ik het eens met de jury: het gebruik van een ontkenning om een positieve boodschap te bewerkstelligen is problematisch.

  1. Je kan “niet” niet communiceren
  2. Het kan ouder-ouder of ouder-kind scripts oproepen
  3. Het is een oordeel, een mening, geen feit
  4. Waarheid bestaat niet

Je kan “niet” niet communiceren
Hiermee bedoel ik te zeggen dat je wel “niet” kunt zeggen, maar dat je niet “niet” kunt doen. Elementair Watzlawick. Inhoudelijk zeg je niet, maar in gedrag doe je wel. Je doet altijd wel wat. In mijn favoriete tv-programma The Dog Whisperer laat Cesar zien dat wanneer je een hond iets “niet” wil laten doen – niet agressief zijn, stoppen met op en neer hollen – dat niet werkt door “Nee!” te zeggen, aan de riem te trekken, te muilkorven. Het “niet” doen zit altijd in de mensen, de hondenliefhebber zelf, die iets “niet” doet: rekening houden met het feit dat een hond alleen gedrag herkent. En je kunt je niet niet gedragen. (De paradoxale interventie die Cesar toepast is overigens ook interessant: een hond aanraken waar hij of zij het niet verwacht. Door het lichaam te verrassen, doorbreek hij de mentale fixatie). De kracht van onze taal zit in het feit dat we het woordje “niet” hebben, – als we niet niet zouden hebben, zouden we het moeten uitvinden – maar wanneer je het gebruikt verzwak je jezelf.

Het kan ouder-ouder of ouder-kind scripts oproepen
Als facilitator streven we ernaar dat deelnemers met elkaar als volwassenen communiceren. Dat houdt onder meer in dat we zeggen wat we voelen, gewaarworden, denken, menen op een manier die anderen uitnodigt mee te doen. We willen – en dat kwam op deze i-team avond ook aan bod – dat mensen naar elkaar luisteren, belangstellen in elkaar. “Ik ben onderweg naar u toe“, zei iemand over een initiatief om het klagen over de trein te verminderen. Wanneer we “niet” zeggen, roepen we ofwel kinderachtig gedrag (welles – nietes -welles – nietes – ..) op ofwel ouder gedrag (“ik ben het niet met u eens, want ….”). In beide gevallen wordt er niet naar de ander of naar elkaar geluisterd. In het eerste geval maken we lawaai en in het tweede geval zijn we met onze eigen gedachten bezig. Ik wil niets zeggen, maar …hetgeen te bewijzen was.

Het is een oordeel, een mening, geen feit
Niets is wat het lijkt. Wanneer we een oordeel over iets hebben, hebben we de neiging dat als iets absoluuts te zien. We beoordelen de situatie, trekken een conclusie en zeggen “zo is het”. Dit gedrag is belangrijk in levensbedreigende situaties. Dan moeten we snel oordelen en handelen. Maar we hebben de neiging dit ook te doen in situaties waarin we niet onder druk staan. Het gevolg daarvan is, dat we onszelf onder druk zetten. Want we handelen op basis van het oordeel en daarmee maken we het oordeel reëel, echt. Of in ieder geval niet van echt te onderscheiden. Ook dit kan ik illustreren met de hondenfluisteraar: Cesar handelt zonder oordeel. Hij straft niet, beloont niet – niet in eerste instantie – en geeft ook steeds aan de honden eerst te negeren. Niet zeggen hoe lief ze zijn, of bestraffen wanneer ze ondeugend zijn. Door zonder oordeel te handelen, kan je zien wat er is. De enige waarheid is wat er is. Daarom – denk ik dan – noemen we het ook waarnemen. Een oordeel als “dat is niet waar”, maakt het moeilijk om waar te nemen. Of het waar is of niet (let op het tertium non datur).

Waarheid bestaat niet
En daarmee zijn we bij het vierde bezwaar: de waarheid bestaat niet. Leo Vroman dichtte: “sommige dagen van het jaar, is alles wel eens waar” naar aanleiding van twee gedachten die hij had. In de wetenschap hebben we aangetoond dat de waarheid van iets niet te bewijzen is. Alleen of iets niet waar is, is te bewijzen. En dat is precies het gevraagd kritische vermogen: welke vragen kunnen we stellen om in een gesprek datgene te bespreken wat speelt? – ik zou bijna zeggen, wat er is, maar er is maar één ding, dat is het gesprek, of beter gezegd, spreken, luisteren, communiceren. De concrete acties om Nederland beter te maken gaan eigenlijk allemaal daarover: het faciliteren van gesprekken.

Posted in Nederland, paradox, tertium non datur | Tagged , , , , , , | Leave a comment

Ik zie geen paradox

Opmerkelijke paradox

Leer van anderen....

Iemand vroeg me een tijdje geleden:  “jij denkt dat alles paradoxaal is, maar waar zijn dan al die paradoxen? Ik zie ze niet.” Dat, waarde lezer, is een paradox. Een schijnbare tegenstelling. Wanneer er geen paradoxen zijn, dan zie je ze niet. Maar wanneer je geen paradoxen ziet, wil dat nog niet zeggen dat ze er niet zijn. De paradox bestaat of ze bestaan niet.  Ik gebruik hier een “inclusief-of”, dat wil zeggen dat de ene kant van de uitspraak waar is of de andere kant van de uitspraak waar is OF beide kanten. Het klassieke voorbeeld is het jongetje dat op de vraag “wil je een koekje of een snoepje?” zegt: “ja” en allebei pakt.
Kenmerkend voor paradoxen is de inclusieve-of. We denken vaak dat het of het één of het ander is. Dus als we het een hebben, hebben we het ander niet. Dat heet de exclusieve-of. Het één sluit het ander uit. Dat is handig, want als we hebben bewezen dat het het één is, is het dus niet het ander. De zogenaamde “tertium non datur“. Dit is ook dat we maken dat we een paradox niet zien. Bij een paradox is het namelijk wel allebei. Het is het een of het ander of allebei, maar niet tegelijkertijd. Dat maakt paradoxen ook ongemakkelijk of onoplosbaar.

Omgekeerd blijkt dan tijd een paradox.  Tijd, dat is een definitie die gevonden is op de deur van een WC in Texas, is de manier waarop het universum voorkomt dat alles tegelijkertijd gebeurd. Net zoals ruimte de manier is waarop niet alles op dezelfde plaats plaats vindt. In samenwerking maken ze de tijd-ruimte, waarvan de Einstein heeft aangetoond dat ze verbonden zijn door de eindige, maar altijd constante lichtsnelheid. De relativiteitstheorie beschrijft de praktijk van een absolute snelheid. Ruimte en tijd, kijk om je heen, zijn voorbeelden van paradoxen. Licht en donker, leven en dood, de paradoxen liggen voor het oprapen. Paradoxen werken, of, wat er werkt zijn paradoxen.

Tijdens een college Statistische Mechanica II in Leiden, ergens in 1977 kwam ik tot dit inzicht: met elke energie is een paradox geassocieerd. En omgekeerd: een paradox vormt de bron van elke vorm van energie. Tijdens dit college leidde de hoogleraar het bestaan van onze macroscopische wereld af uit het gedrag van atomen en moleculen. Een vrij complexe theorie gebaseerd op “ensemble theorie”, achteraf gezien een grappige term (“Bien étonnés de se trouver ensemble “). Hierbij maakte hij gebruik van het feit dat wij bestaan. Ik onderbrak de hoogleraar om op te merken dat hij gebruik maakt van het feit dat we bestaan om te bewijzen dat we bestaan. Hij keek me even aan en zei: “dat is een probleem voor wiskundigen, niet voor fysici“. Of misschien zei hij filosofen, het brein is plastisch. Nou ja, in ieder geval trof het me dat dit een paradox betreft. Omdat de afleiding ook de algemene gaswet bewijst, was mijn conclusie dat paradoxen en energie samenhangen snel gemaakt. Ik opperde dit aan mijn hoogleraar, maar die toonde zich niet geïnteresseerd.

Paradoxen scheppen spanning, energie en daarmee beweging. Andreas Wagner meldt dat ook in Paradoxical Life, paradoxaal leven. Ons universum is inherent paradoxaal want ze beweegt. Punt. Let op dat ik niet het woord “bestaan” gebruik. “Bestaan” zou kunnen duiden op rust, stilstand, zijn. Wat bestaat beweegt. We bestaan, maar alleen in beweging. Bewegen heeft geen beweger nodig, waar bestaan vraagt om een reden. Stop. Hoezo? Wel, geen beweging zonder dat er iets beweegt. Denk aan de danseres en de dans. Zodra de danseres stopt, verdwijnt de dans. Dan pas kunnen we vragen: wat beweegt er, de danser of de dans? “Ha,” hoor ik zeggen, “dus wel het één of het ander tegelijkertijd. De danser danst en dan hebben we de dans of de danser tegelijkertijd. Zie je wel, geen paradox”. Inderdaad: in beweging lost een paradox op. Dat is wat ik wil zeggen: we zien geen paradoxen omdat ze ons bewegen.

Gisteren hoorde ik een choreograaf op de televisie iets zeggen als: “mensen denken dat wat we zeggen waar is, maar ik denk dat alleen bewegen waar is“. Hetzelfde zie ik keer op keer in het programma The Dog Whisperer op National Geographic Channel: honden reageren niet op wat je zegt, maar op de energie waarmee je spreekt. De beweging, of eigenlijk, de intentie – dat is een ander woord voor spanning – maakt waar. Dat is wat we waarnemen. In dit verband kan ik het niet laten om erop te wijzen dat het woord “emotie” ook verwijst naar naar buiten (ex-) bewegen (“movere”). De paradoxen van expressie – autoriteit, afhankelijkheid, creativiteit en moed – zijn ook de paradoxen van beweging.

Deze vier paradoxen begrijpen vormt volgens mij de kern van het werken als facilitator. Smith en Berg, Paradoxes of Group Life (p. 131), zeggen het in de tweede zin van het hoofdstuk over expressie (zij noemen het “speaking”, maar ik geef de voorkeur aan uitdrukken, expressie): “What do members and the group as a whole do that makes some kind of difference?“. Samen verschil maken, dat is de kern van het vraagstuk van participeren, deelnemen. We spreken niet voor niets over deelnemers aan een bijeenkomst. We zien de paradox – verschil maken – vaak niet omdat we het één zien en menen dat het dan ook of het een of het andere is. “Wie niet met ons is, is tegen ons”. Je kan niet deelnemen door niet deel te nemen, dus wie niet deelneemt, is geen deelnemer. De deelnemer maakt het verschil en sluit de ander uit. De een of de ander wordt dan of de een of de ander. Dat vormt de basisuitdrukking van elke groep. Het sluit de ander uit, het sluit de discussie uit. Ik ga later in op de kwalijke gevolgen, bijvoorbeeld aan de hand van het voorbeeld van België. Waar ik hier op wil wijzen is dat dit ook voor de facilitator geldt: ben jij deelnemer of niet? Je neemt deel, maar je bent geen deelnemer. Ben je de autoriteit, baas, de leider of niet? Je leidt de bijeenkomst, maar bent geen leider. Ben je afhankelijk of onafhankelijk? Dat hangt er van af. Waarvan af? Van wat je beweegt. Durf je de paradoxen aan of niet? Ik zie geen paradox.

Posted in expressie, paradox, tertium non datur | Tagged , , , | Leave a comment

“It’s the process, stupid!”

Broer en zus: broer of zus?

Gisteren zat ik met Ine bij te praten en we kwamen op te praten over “de inhoud” versus “het proces”. Ik geef een voorbeeld. Al toen ik bij AT&T en Philips Telecommunicatie werkte, viel het me op dat veel mensen denken dat een groep of een team een visie nodig heeft. Dat is gebaseerd op de ervaring dat een succesvolle groep altijd een gemeenschappelijke visie heeft. Dat is waar, maar, zei ik toen al, dat kan je niet omkeren. Dat wil niet zeggen dat je, om succesvol te zijn, een visie moet ontwikkelen. De visie, denk ik nog steeds, is het resultaat van goed samenwerken, goed naar elkaar luisteren, elkaar begrijpen, samenwerken en uiteindelijk – aha! visie! – beschrijven wat geleidelijk aan gemeenschappelijk geworden is. Er ontstaat altijd visie, wanneer je met elkaar bezig bent. Je kan ook zeggen dat niet-succesvolle groepen en teams ook een visie hebben. Alleen hebben we daar geen belangstelling voor omdat ze niet succesvol zijn. Nassim Taleb beschrijft in “De Zwarte Zwaan” (2008, Uitgeverij Nieuwezijds) ditzelfde fenomeen: hij noemt het narratieve misleiding.

Narratieve misleiding is een gevolg van het idee dat er oorzaken zijn die een resultaat tot gevolg hebben. Het idee van causaliteit. Elk gevolg is het gevolg van oorzaken (= proces) en de conclusie kan dan al heel snel zijn dat wanneer we de oorzaken kunnen beheersen (“control“) we de gevolgen kunnen veroorzaken. We moeten er dan ook vanuit dat de begin situaties hetzelfde zijn. In de Natuurkunde noemen we dit “gecontroleerde condities”. We kunnen de condities gelijk houden en één of twee dingen variëren en dan kijken wat het resultaat is. Maar, denk ik dan, alle situaties zijn verschillend. Ook Andreas Wagner maakt in “Paradoxical Life” ondubbelzinnig duidelijk dat oorzaak en gevolg een onontwarbare kluwen vormen. Zelfs in de experimenten waarin je de begin condities opnieuw instelt, is de instelling van de experimentator verandert. Deze heeft immers geleerd van de eerdere experiment. Alleen al het feit dat je met een bepaalde verwachting, gebaseerd op een eerder ervaring, kan maken dat je de startcondities toch iets anders in stelt. Ik ben daar geweest, als experimenteel Natuurkundige, ik heb het gemerkt. We doen echter alsof alles onder controle is en herhalen het experiment alsof er niets gebeurd is. Narratief misleiden. Wetenschappelijk onderzoek kan daarvan een mooi voorbeeld zijn. Of een krantenartikel.

Ine en ik waren in het Gemeentemuseum van Den Haag, bij de dubbeltentoonstelling van Hans Bellmer (1902-1975) en Louise Bourgeois (1911 – 2010). Beide kunstenaars heten surrealistisch. En wat is dat anders dan narratieve misleiding. Het enige verschil is, dat wanneer beelden misleiden, bijvoorbeeld door man en vrouw te combineren, ze ongemakkelijk aanvoelen. We er – zoals aan het begin van de tentoonstelling staat – aanstoot aan kunnen nemen. De narratieve misleiding van kunstenaars is een proces. De narratieve misleiding van teksten is het verwarren van inhoud met proces.

Gechargeerd – ik ben een drama queen zei ik laatst – zou je kunnen zeggen dat al onze gedachten gebaseerd zijn op narratieve misleiding. We misleiden ons zelf. Waarom? Ik vermoed omdat het moeilijk is om met onzekerheid, twijfel, dubbelzinnigheid om te gaan. Het idee van “beheersmatigheid” of “control” wordt ingegeven door de onzekerheid van leven. Ons leven staat aan gevaren bloot, onzekerheden, twijfels. Dat is een vervelende toestand. Daar willen we vanaf. We willen zekerheid, duidelijkheid. Het idee dat alleen twijfelen zekerheid biedt is absurd. Maar dat is precies wat er aan de hand is. Zekerheid in twijfel. De vraag van de aardstwijfelaar, Hamlet: lijden we onder het noodlot of leiden we ons eigen bestaan? En deze vraag, “to be or not to be?“, is een mooi voorbeeld van een zogenaamde “tertium non datur“. Het is niet het één of het ander; het is allebei, alleen niet tegelijkertijd.

Zo zit het ook met inhoud of proces: het is allebei, tegelijkertijd. Alleen wanneer we erover praten kunnen we niets doen en wanneer we iets doen, is het lastige er tegelijkertijd over te praten (“Hou je erbuiten, Cock”). En wanneer we er dan over praten, hebben we de neiging om te verzeilen in de narratieve misleiding en het resultaat (bijvoorbeeld de visie), voor het proces aan te zien (visie ontwikkelen). Het zelfde geldt voor veel van onze begrippen. Zoals “plannen”. “Plans are nothing“, zei Eisenhower, “planning is everything“. Of neem “communicatie”: het gaat helemaal niet om communicatie in de vorm van plannen, mededelingen, filmpjes of wat dan ook. Het gaat om het proces van communiceren.

Bij faciliteren gaat het om het proces. De inhoud, zeggen we dan, is van de deelnemers, het proces is van de facilitators. Faciliteren vraagt om procesvaardigheden: het kunnen verkeren in onzekerheid, dubbelzinnigheid, chaos en onduidelijkheid en erop vertrouwen dat de deelnemers, de groep, het team de inhoud ontwikkelt. Het resultaat als proces. Omdat we in de nadagen van het control-paradigma leven, hebben we moeite om te laten zien dat het niet om de inhoud gaat, maar om de inhoud en het proces. En dat bij twijfel het proces de voorkeur moet krijgen. Tot zover de inhoud.

Posted in Proces | Tagged , , | Leave a comment

Wegen bij schaarste of betrokkenheid

Vreemde geuren en kleurenVanochtend had ik een gesprek met Ruben over faciliteren van groepen “buitenlanders in het buitenland“. Internationale organisaties, zowel bedrijven als non-gouvernementele, sturen mensen naar het buitenland en ook daar moeten we met elkaar samenwerken. Dankzij zijn vrouw, die uitgezonden is, heeft Ruben de kans te leren faciliteren in het buitenland. Enerzijds met de inwoners van dat land en anderzijds met de andere buitenlanders. Op die manier komen we oog in oog met ons “anders zijn”: waar horen we bij, waar niet? De inwoners van het land herkennen elkaar onmiddellijk, maar wij niet. Wat mag wel en wat mag niet? En hoe kunnen we daar faciliteren?

We hebben te maken met de paradoxen van behoren en schaarste. De paradoxen van behoren zijn identiteit – wie ben ik -, betrokkenheid – wat doe ik -, individualiteit – wat ben ik -, en grenzen – wat mag ik -. Mensen definiëren (= begrenzen) zich zelf aan de hand van anderen. Op basis van aangeleerde codes, conventies en gebruiken herkennen mensen elkaar. We herkennen in het buitenland andere Nederlanders vaak al van afstand. Je identiteit en je individualiteit zijn nadrukkelijker aanwezig in een groep buitenlanders, maar je kunt er minder mee. Automatisch vermindert je betrokkenheid. In dit verband gebruik ik het woord verstaan: het staan, de manier waarop we staan, is al voldoende om elkaar te verstaan. Maar we staan er buiten. Je hebt het gevoel: ik doe niet mee, ik kan hier niets mee. Opmerkelijk genoeg heeft iedereen dat gevoel.

Staan en zittenDe paradox van de schaarste heeft te maken met het feit dat  onderscheiden de grenzen van onze groepen bepaalt. Deze wereld – denk ik dan – is een wereld van mogelijkheden. Maar ik ben beperkt en de mogelijkheden beangstigen ook. Door te begrenzen scheppen we wat veiligheid. Een groep is van nature beperkt, een eiland in een zee van anderen. De zee, de omgeving lijkt onbeperkt; het eiland, de groep is eindig. Groepen splitsen zich af en als vanzelf ontstaat de strijd om de beschikbare hulpbronnen. Dat succesvolle groepen in de concurrentiestrijd overleven is een gotspe, want we scheppen zelf de beperkingen, maar daarover een andere keer.

Verder zijn de meeste buitenlanders in het buitenland uitgezonden in verband met schaarste: een organisatie zoekt een nieuwe markt, nieuwe productielocaties, grondstoffen. Een non-gouvernementele organisatie is er om te helpen, ontwikkeling te bieden. Alles wat aan de eigen groep besteed wordt komt niet ten bate van de ander, terwijl de ander meestal de hulp niet waardeert. Het benadrukt immers dat de ander zich zelf niet staande kan houden.

Hoe hiermee om te gaan? Ruben zei letterlijk: “je moet er staan om effectief te zijn“. Dat vind ik een goede benadering. Met onze taal scheppen we een wereld van zelfstandige naamwoorden. “De Nederlander”, “mannen”, “grenzen”, “regels”. En vervolgens doen we alsof die dingen echt bestaan. We benadrukken zo verschillen, “buitenlander”, “vrouwen”, “binnen” en “buiten”, “verantwoordelijkheid”, en daarmee worden de verschillen echt bekrachtigd. Vervolgens gaan we aan die zelfstandige naamwoorden categorieën verbinden en de overeenkomsten en verschillen zoeken in de categorieën. Zijn boeddhisten vredelievend? Zijn chinezen harde werkers, maar weinig creatief? Zijn Nederlanders handige handelaars? Kunnen vrouwen geen kaart lezen en vragen mannen nooit de weg (ik nooit)? De werkelijkheid, wat werkt, bestaat uit processen, werkwoorden. Ons wezen is zijn: doorlopend in verandering. Wat we doen is zien, intuïtief waarnemen, voelen en denken. Met werkwoorden gaat het over de overeenkomsten.

Het is niet verkeerd om de dingen te benoemen, maar je benoemen begrenst. Wanneer we ons daarvan bewust worden moeten we daar niet mee doorgaan, maar even blijven staan. Wonend in het buitenland worden we geconfronteerd met grenzen omdat daar de dingen ander benoemd, en zelfs anders geschreven zijn. Maar het zijn hun en onze eigen grenzen, grenzen die we maken omdat het handig was. Code en conventies die we gebruiken om te overleven in onze groepen, onze omgeving. Cultuur volgt natuur. Wanneer we er even staan, kunnen we zien: dit is wat ik zie, dit is wat ik ervaar. En dat kunnen we met buitenlanders in het buitenland faciliteren. Wat we kunnen brengen als facilitator in het buitenland is ons vermogen om even stil te staan bij wat we willen vermijden: dat we ons vreemde voelen op een vreemde plaats. Als we ons dat leren realiseren, leren we beter herkennen hoe we met onszelf omgaan.

Posted in behoren, Faciliteren, identiteit, paradox | Tagged , , | Leave a comment

De weg van faciliteren in 2011

Koning of koningin?Fascinerend Nieuwjaar! De ontwikkeling van faciliteren als een aparte weg, een aparte discipline naast adviseren, coachen, mediation, trainen, zal in 2011 verder doorzetten. Een concreet teken daarvan is het toenemend aanbod van vergaderruimte. Vergaderruimte moet gevuld worden en niemand zit te wachten op vullen met holle woorden. Wanneer een aanbieder van ruimte toegevoegde waarde wil leveren, zal deze ook in staat moeten zijn om adequate ondersteuning van het proces te leveren. Facilitators kunnen die leveren. Dit jaar zal ik me gaan wijden aan het leveren van een snelle intake en keuze van technieken, waardoor een “u vraagt en wij draaien” dezelfde dag mogelijk is.

Faciliteren, vormen van interveniëren in groepsprocessen, ontwikkelt zich ook als een antwoord op de toenemende complexiteit. Faciliteren geeft antwoorden op latente behoeftes die samenhangen met zowel grote maatschappelijke vraagstukken als individuele verlangens. Het is juist deze combinatie die faciliteren fascinerend en lastig maakt. Denk bij de maatschappelijke vraagstukken aan:

  • toenemend specialisatie en daarmee samenhangende noodzaak tot samenwerken
  • verdere interdependentie en daardoor meer wensen tot betere afspraken
  • snellere ontwikkelingen en daaraan gepaard gaande risico’s
  • communiceren als leitmotiv, in zowel organisaties als in de samenleving, waardoor overleggen sneller en effectiever kan en moet

Tegelijkertijd nemen de individuele behoeftes toe:

  • mensen willen er toe doen, gehoord en begrepen worden
  • iedereen verlangt naar meer grip op je eigen situatie
  • haast, druk, competitie doet vergeten wie je bent en waar je naar toe wilt
  • uiteindelijk willen mensen er zijn voor elkaar, van gezin en familie via bedrijf en organisatie tot maatschappij

Deze ontwikkelingen staan niet los van elkaar; het zijn de uitersten van dezelfde paradox: gemeenschappelijk wezen. Op welke manier kan je worden wie je bent, langs de verschillende wegen van faciliteren.

Posted in 2011, Faciliteren, Gemeenschap, Ontwikkeling, Samenleving | Tagged , , | Leave a comment