In de toelichting op zijn proefschrift “Hoe vertellen we het de Kamer” meldt Guido dat het stellen van een goede vraag een kunst is en het verkrijgen van goede informatie een genade. Treffend, zeker wanneer je de omvang van het proefschrift in beschouwing neemt. Genade kan op twee manieren verkregen worden: door werken, verdienste of door toeval, een gift. Ook dat weerspiegelt zich in de omvang van het proefschrift. Tijdens de verdediging werd de vraag gesteld – ik weet het niet meer precies – of de conclusie dat er achteraf niet de juiste informatie (aan de Tweede Kamer) was verstrekt wel heel gemakkelijk is. Daarover ontstond een voor een verdediging van een proefschrift levendig debat.
Voor mij ligt de crux in het gebruik van het woord informatie. Al tijdens mijn studie Bedrijfskunde met afstudeerrichting Informatica had bij mij de mening post gevat dat alleen de gebruiker kan bepalen of iets informatie is of niet. Wat de gebruiker eigenlijk wil weten is verrassende informatie over de toekomst die zeker is. Een controller wil weten wie bezig is de boel te flessen, de inlichtingendienst wil weten wie een aanslag gaat plegen. Ik noemde deze informatie “Cassandra informatie”, “zij die mannen verstrikt“, omdat wanneer ze inderdaad de gebruiker informeert, ze naar alle waarschijnlijkheid niet geloofd wordt. De meeste informatie is “red tape“, “red hering” (onzin) of middel om de vrager in te verdrinken. Valide informatie over de toekomst wordt nooit geloofd en het enige wat de brenger mag hopen is dat ze geschaakt wordt door een nieuwe ontvanger. Succes met voorspellen in het verleden is in de meeste gevallen een recept voor een ramp in de toekomst (ja, dit is een zinspeling op de beurscrisis, die we allemaal hebben zien aankomen maar niet geloofden, zie ook Nassim Taleb).
Informatie, denk ik dan, bestaat niet. Informatie is een reïficatie, het tot een ding maken van een proces dat we informeren kunnen noemen. Het proces van informeren kunnen we herkennen aan gegevens, data. Informeren gebruikt de gegevens en – daarom noemen we het in-form-eren, verandert ze van vorm. Zowel de informatiegever als de informatieverwerker, de “user” (ik spreek het uit als “uu-zer”, zoals de eminente – wie o wie – dat deed op de conferentie die ik twintig jaar geleden bijwoonde in dezelfde zaal waarin nu de promotie plaats vond. O Tempora, O mores.). Onze geheugens werken – of niet – als zelf-adaptieve sjabloonfilters: ze beoordelen de informatie, geven een signaal – via vormverandering – en passen zich eventueel aan in het proces. Het resultaat van een proces van informeren is dat met de intentie, een voornemen of plan gemaakt wordt om tot actie of activiteit over te gaan. In de uitvoering wordt het plan gerealiseerd en lukt dat, dan was er sprake van valide informatie. En waarschijnlijk een dosis geluk, de genade waarover Guido het heeft.
Maar het omgekeerde geldt niet: wanneer het plan niet gerealiseerd wordt of het doel niet bereikt, de intentie in het water valt, betekent dat niet dat de informatie niet goed was. In het proces van informeren stellen we vragen – aan de ander, aan ons zelf, aan de situatie – en handelen we op basis van aannames, kennis, ervaring en intuïtie met gevoel. Wanneer we ons doel niet bereiken, onze verwachtingen niet overeen komen met de werkelijkheid, is dat een probleem. Problemen zijn vervelend. Maar problemen hadden we niet kunnen voorkomen door “betere informatie”. Dat is op z’n hoogst een wensdroom, een gevolg van de aanname dat er een causaal verband bestaat tussen informatie, handeling en resultaat. Het bestaat wel in routinematige situaties, gevallen waarin we niet met levende wezens te maken hebben. In computers is er sprake van dat wat we informatie noemen (maar data zijn) via een causaal systeem tot een resultaat leidt. Maar het kenmerk van levende wezens is dat ze leven met informeren. Informeren vervormt leven, leven vervormt informatie. Informeren, leven en leren zijn dezelfde processen, maar onder ander namen.
Informeren, ik zal duiden, valt onder de paradox van expressie. Het proefschrift van Guido illustreert dat. Informatie is macht en macht gebruikt informatie, om zich te handhaven en, waar mogelijk, uit te breiden. Het proces van autoriseren (autoriteit is de reïficatie) – de eerste van de vier paradoxen – kunnen we met name aan het werk zien bij opstanden, zoals nu in Egypte en Tunesië. Het manipuleren, sturen, beïnvloeden van informatie is voor zowel de machtigen als de machtelozen cruciaal. Het vermogen om sancties en beloning – wie zei er gratie – te verlenen, het vermogen om “nee” te zeggen en het gedrag van de ander te sturen, het is allemaal onderdeel van de spanning tussen de macht van de één en de onmacht van velen.
De tweede paradox heet afhankelijkheid en staat eigenlijk voor het proces van groei en ontwikkeling, het onafhankelijk worden, het leren zelf. Leren, als emergent proces, volgt uit de spanning veroorzaakt door de paradox van afhankelijkheid. Ik hoorde dat als achtergrondbetekenis van de verdediging van het proefschrift. Een paar minuten na mijn Twitter, “kern politiek en democratie is #paradox van expressie van verschillen = macht, die energie uit zich in leren en ontwikkeling“, gebruikte Guido zelf het woord paradox in zijn antwoord. Ik moest even lachen, zoals Tom opviel. De verdediging van een proefschrift is een soort ontgroening, waarbij de promovendus zich van afhankelijk tot onafhankelijk maakt, om gelijk te worden aan de groep die er over beslist. De promotiecommissie is net zo afhankelijk van de promovendi als omgekeerd. Het leren volgt uit het conflict tussen de meningen, waarbij de ene mening van de autoriteit komt en de andere van de afhankelijke. Opgeven kan niet, het is wachten op de genade.
De derde is de paradox van de creativiteit, scheppen: aan de ene kant willen we “iets nieuws” leren, maar aan de andere kant willen we het oude bewaren, beschermen. Innoveren is de tegenstander van het gevestigde. Iets nieuws komt altijd in de plaats van iets anders, iets wat “dus” oud is. In dat proces nemen we kritiek persoonlijk – dat gebeurde ook duidelijk tijdens de verdediging. Het lijkt om de feiten, de informatie te gaan, maar het wordt pas levendig wanneer het om de gevoelens, de emoties gaat. Leven, kunnen we zien als ultieme vorm van leren. We noemen het evolueren, waarin we de letter leren herkennen. Vandaar, denk ik dan, dat autoriteiten willen vasthouden aan het scheppingsverhaal, het beperken van de informatie. Niet omdat dat waar is, maar omdat daaraan autoriteit ontleend wordt. Zouden we het gevolg zijn van een evolutieproces, dan kan er niet met autoriteit over goed en kwaad, oud en nieuw gesproken worden. See the cat? See the cradle?
De vierde paradox noemen Smit en Berg de paradox van de moed, bemoedigen. Onmiddellijk schiet ons de reis van de held te binnen, waarin de draak, de schaduw verslagen wordt en de maagd – zelf – gered. Moed, zo volgen Smit en Berg Kiekegaarde, is het vermogen om voort te gaan ondanks wanhoop. We kunnen voor voortgaan natuurlijk ook leven lezen. Organisaties, inclusief een parlement en regering, vullen leegte, vullen tijd. Het lijkt een strijd, dat is het ook, maar het gaat, laten we eerlijk zijn, nergens over. Het gaat over gelijk krijgen op basis van informatie die achteraf de verkeerde blijkt te zijn. Als we iets van de geschiedenis moeten leren, ik meen dat het Churchill was die het zei, dan is het wel dat we niets van de geschiedenis leren. Met de moed der wanhoop verhullen we de leegte die informatie heet. We leven in een staat van genade.
De genade die mij toeviel was deze: leren is een manifestatie van de paradoxen van macht. Het is een andere verwoording van de paradox van het leren: “leren met het doel gedrag te beheersen, inhibeert leren”. Het leren vindt plaats, maar gaat traag als stroop.