Kenmerkend voor paradoxen is de inclusieve-of. We denken vaak dat het of het één of het ander is. Dus als we het een hebben, hebben we het ander niet. Dat heet de exclusieve-of. Het één sluit het ander uit. Dat is handig, want als we hebben bewezen dat het het één is, is het dus niet het ander. De zogenaamde “tertium non datur“. Dit is ook dat we maken dat we een paradox niet zien. Bij een paradox is het namelijk wel allebei. Het is het een of het ander of allebei, maar niet tegelijkertijd. Dat maakt paradoxen ook ongemakkelijk of onoplosbaar.
Omgekeerd blijkt dan tijd een paradox. Tijd, dat is een definitie die gevonden is op de deur van een WC in Texas, is de manier waarop het universum voorkomt dat alles tegelijkertijd gebeurd. Net zoals ruimte de manier is waarop niet alles op dezelfde plaats plaats vindt. In samenwerking maken ze de tijd-ruimte, waarvan de Einstein heeft aangetoond dat ze verbonden zijn door de eindige, maar altijd constante lichtsnelheid. De relativiteitstheorie beschrijft de praktijk van een absolute snelheid. Ruimte en tijd, kijk om je heen, zijn voorbeelden van paradoxen. Licht en donker, leven en dood, de paradoxen liggen voor het oprapen. Paradoxen werken, of, wat er werkt zijn paradoxen.
Tijdens een college Statistische Mechanica II in Leiden, ergens in 1977 kwam ik tot dit inzicht: met elke energie is een paradox geassocieerd. En omgekeerd: een paradox vormt de bron van elke vorm van energie. Tijdens dit college leidde de hoogleraar het bestaan van onze macroscopische wereld af uit het gedrag van atomen en moleculen. Een vrij complexe theorie gebaseerd op “ensemble theorie”, achteraf gezien een grappige term (“Bien étonnés de se trouver ensemble “). Hierbij maakte hij gebruik van het feit dat wij bestaan. Ik onderbrak de hoogleraar om op te merken dat hij gebruik maakt van het feit dat we bestaan om te bewijzen dat we bestaan. Hij keek me even aan en zei: “dat is een probleem voor wiskundigen, niet voor fysici“. Of misschien zei hij filosofen, het brein is plastisch. Nou ja, in ieder geval trof het me dat dit een paradox betreft. Omdat de afleiding ook de algemene gaswet bewijst, was mijn conclusie dat paradoxen en energie samenhangen snel gemaakt. Ik opperde dit aan mijn hoogleraar, maar die toonde zich niet geïnteresseerd.
Paradoxen scheppen spanning, energie en daarmee beweging. Andreas Wagner meldt dat ook in Paradoxical Life, paradoxaal leven. Ons universum is inherent paradoxaal want ze beweegt. Punt. Let op dat ik niet het woord “bestaan” gebruik. “Bestaan” zou kunnen duiden op rust, stilstand, zijn. Wat bestaat beweegt. We bestaan, maar alleen in beweging. Bewegen heeft geen beweger nodig, waar bestaan vraagt om een reden. Stop. Hoezo? Wel, geen beweging zonder dat er iets beweegt. Denk aan de danseres en de dans. Zodra de danseres stopt, verdwijnt de dans. Dan pas kunnen we vragen: wat beweegt er, de danser of de dans? “Ha,” hoor ik zeggen, “dus wel het één of het ander tegelijkertijd. De danser danst en dan hebben we de dans of de danser tegelijkertijd. Zie je wel, geen paradox”. Inderdaad: in beweging lost een paradox op. Dat is wat ik wil zeggen: we zien geen paradoxen omdat ze ons bewegen.
Gisteren hoorde ik een choreograaf op de televisie iets zeggen als: “mensen denken dat wat we zeggen waar is, maar ik denk dat alleen bewegen waar is“. Hetzelfde zie ik keer op keer in het programma The Dog Whisperer op National Geographic Channel: honden reageren niet op wat je zegt, maar op de energie waarmee je spreekt. De beweging, of eigenlijk, de intentie – dat is een ander woord voor spanning – maakt waar. Dat is wat we waarnemen. In dit verband kan ik het niet laten om erop te wijzen dat het woord “emotie” ook verwijst naar naar buiten (ex-) bewegen (“movere”). De paradoxen van expressie – autoriteit, afhankelijkheid, creativiteit en moed – zijn ook de paradoxen van beweging.
Deze vier paradoxen begrijpen vormt volgens mij de kern van het werken als facilitator. Smith en Berg, Paradoxes of Group Life (p. 131), zeggen het in de tweede zin van het hoofdstuk over expressie (zij noemen het “speaking”, maar ik geef de voorkeur aan uitdrukken, expressie): “What do members and the group as a whole do that makes some kind of difference?“. Samen verschil maken, dat is de kern van het vraagstuk van participeren, deelnemen. We spreken niet voor niets over deelnemers aan een bijeenkomst. We zien de paradox – verschil maken – vaak niet omdat we het één zien en menen dat het dan ook of het een of het andere is. “Wie niet met ons is, is tegen ons”. Je kan niet deelnemen door niet deel te nemen, dus wie niet deelneemt, is geen deelnemer. De deelnemer maakt het verschil en sluit de ander uit. De een of de ander wordt dan of de een of de ander. Dat vormt de basisuitdrukking van elke groep. Het sluit de ander uit, het sluit de discussie uit. Ik ga later in op de kwalijke gevolgen, bijvoorbeeld aan de hand van het voorbeeld van België. Waar ik hier op wil wijzen is dat dit ook voor de facilitator geldt: ben jij deelnemer of niet? Je neemt deel, maar je bent geen deelnemer. Ben je de autoriteit, baas, de leider of niet? Je leidt de bijeenkomst, maar bent geen leider. Ben je afhankelijk of onafhankelijk? Dat hangt er van af. Waarvan af? Van wat je beweegt. Durf je de paradoxen aan of niet? Ik zie geen paradox.